Hier kun je met de handigste en meest voorkomende eenvoudige zinnen oefenen. Zo kun je je jezelf overhoren: Houd je muis stil op de zin, dan zie je de Duitse vertaling! Bedenk eerst voor jezelf het antwoord, zeg het hardop Controleer dan pas of je het goed had! Schrijf de zinnen op een blaadje, die je het moeilijkst vindt en herhaal ze! Alfabetische inhoudsopgave (wel|niet) accoord gaan met iets afscheid nemen een afspraak maken bedanken begroeten gesprek beginnen gesprek beïndigen beschrijven, vertellen feliciteren hulp vragen en aanbieden om inlichtingen vragen iets kopen meningen, voorkeuren, oordelen oordelen, meningen, voorkeuren persoonlijke informatie vragen telefoneren je verontschuldigen vertellen, beschrijven voorkeuren, meningen, oordelen voorstellen (jezelf of iemand anders) vragen naar persoonlijke informatie iemand waarschuwen iets weigeren naar de weg vragen | de weg wijzen iemand iets wensen “Reddingsboei-zinnen” Soms kom je er even niet meer uit in een vreemde taal. Duitsers zijn dan meestal heel behulpzaam, maar met deze zinnen kom je er altijd: Als het te snel voor je gaat… Vragen hoe je iets zegt | noemt Iets omschrijven Begroeten | gesprek beginnen Goedendag! Goedenmorgen! | Goedenmiddag! | Goedenavond! Hallo! | Hoi! Sorry, mag ik u / jou iets vragen? Kun jij / kunt u mij zeggen, waar … Afscheid nemen | gesprek beëindigen Tot ziens | Dag! | Doei! Ik moet nu gaan! Tot morgen | overmorgen | volgende week Jezelf of iemand anders voorstellen Hallo,ik heet …Ik kom uit … | Ik woon in … Dat is in de buurt van … Mijn adres | telefoonnummer| postcode is … Ik zit in de tweede klas. Ik ben 15 jaar oud. Mijn hobby’s zijn voetbal | lezen | muziek | sport | dansen Dit is …Hij / zij heet … Hij / zij komt uit … Zijn / haar adres | telefoonnummer | postcode is …Hij / zij zit in de derde klas. Hij / zij is 14 jaar oud. Zijn / haar hobby’s zijn … Naar persoonlijke informatie vragen Hoe heet jij? | Hoe heet U? Wie is dat? Waar kom je vandaan? | Waar komt u vandaan? Hoe gaat het met jou / U? – Met mij gaat het goed. Heb je nog broers of zussen? Wat is je / Uw adres, (telefoonnummer, postcode enz.) ? In welke klas zit je? Wat doet u voor werk? Hoe oud ben je /bent u? Wat zijn jouw / uw hobby’s? Telefoneren Hallo, met [naam]! Bel ik gelegen voor jou / u? Ik bel je / u zo terug, OK? Ogenblikje alsjeblieft! Dag! [alleen als je een telefoongesprek beëindigt] Iets kopen Weet u waar de sportafdeling is? Waar vind ik …? Ik zoek … Heeft u ook? Hoeveel kost dit? Ik wil graag … De rekening a.u.b! [fooi geven:] Laat maar zitten. Hoeveel is dat bij elkaar? Graag! Dat was het. Alstublieft! [als je het bedrag geeft] Naar de weg vragen | de weg wijzen rechtdoor | linksaf | rechtsaf afslaan De straat uitrijden tot de grote kruising. steeds rechtdoor daar omdraaien / terug bij de stoplichten langs de winkel… voor / na de bocht de eerste / tweede / derde straat links / rechts … en daar is het precies! u ziet het meteen graag gedaan! Meningen, voorkeuren, oordelen Dat is leuk / stom. Dat was leuk / vreselijk. Dat doe ik het liefst! Ik vond het niks. Dat maakt me niet uit. Dat weet ik niet. Ik heb geen zin om te werken. Dat is een goed idee! Ik heb er nog even over nagedacht. Precies! Graag! Natuurlijk! Prima! Ik vind dat te duur / te goedkoop / te gevaarlijk enz. Ik wil graag … Wat vind jij / vindt u?? Hoe bedoel je dat? Ben je / Bent u het er mee eens? Zal ik …. ? Ik vind van niet. Daar ben ik het niet mee eens! Nee, dat wil ik niet. Vertellen, beschrijven Wat heb je gisteren / eergisteren gedaan? Eerst heb ik boodschappen gedaan en toen … Wel of niet accoord gaan met iets OK! Afgesproken! Mee eens Nee dank u. Geven en bedanken Alstublieft – Dank u wel Je verontschuldigen Sorry! Het spijt me! Feliciteren Gefeliciteerd! Gefeliciteerd met je verjaardag! Iemand iets wensen Ik wens je / u … Beterschap! Veel sterkte en geluk!! Veel succes! Prettige vakantie! Vrolijk pasen! Prettige kerst en een gelukkig nieuw jaar! Om inlichtingen | hulp vragen en aanbieden Ik heb een probleem. Kunt u / kun jij mij helpen? Kunt u / kun jij mij zeggen waar, hoe, wanneer … ? Weet u / weet jij waar ik … ? Help! Kan ik u helpen? Een afspraak maken Ik wil graag een afspraak maken. Heb je zin om naar de bioscoop te gaan … ? Zal ik … ? Kun jij op woensdag? Kunt u in het weekend? ‘s ochtends | ’s middags | ’s avonds | ’s nachts om half acht | kwart over twaalf | tien voor zes iets eerder / later Iemand waarschuwen pas op / kijk uit! let op! wees voorzichtig! “reddingsboei-zinnen” Als het te snel voor je gaat… Ogenblikje a.u.b.! Pardon / Sorry? [ als je iets niet goed hebt verstaan] Kunt u dat herhalen? Kunt u dat spellen? Kunt u iets langzamer praten? Ik begrijp het echt niet! Wat wil dat zeggen? Iets omschrijven Het is ongeveer zo groot / klein / lang / kort / dik / dun Je kunt er mee … Je kunt het eten / drinken … Vragen hoe je iets zegt | noemt Wat is … in het Duits? Hoe zeg je … in het Duits? Hoe heet dit in het Duits? Wat betekent dat? Dit delen:Klik om te delen op WhatsApp (Wordt in een nieuw venster geopend)Klik om te delen op Facebook (Wordt in een nieuw venster geopend)Klik om op Skype te delen (Wordt in een nieuw venster geopend)