Werken met het woordenboek Duits-Nederlands

De beste tips

  • Vergroot je woordenschat 
    Wat je al weet hoef je niet op te zoeken en bespaart je kostbare opzoektijd.
  • Het woordenboek juist NIET ALTIJD gebruiken => slim raden en afleiden =? tijd besparen.
    Je hebt tijdwinst nodig, vooral tijdens het eindexamen lezen. Als je ongeveer 30 woorden opzoekt (op 12 teksten en ruim 40 vragen klinkt dat niet als overdreven veel) kost je dat ongeveer een half uur. Dat is 1/5 van de tijd die je hebt tijdens het

Tips

  1. Kijk naar de zin(nen) er om heen: de context. 
    Vaak kun je uit de context al een globale betekenis afleiden. In de opsomming “giraffen, olifanten, krodillen en XXXXXX” weet jij dat XXXXXX ook een exotisch dier moet zijn.
  2. Lijkt het op het Nederlands?
    Bijvoorbeeld: gesprek – Gespräch 
  3. Lijkt het op een woord dat je vanuit een andere taal leerde?  
    democracy – democratie – Demokratie
  4. Knip het woord in stukjes
    Kijk niet alleen naar het woord als geheel. Misschien ken je al enkele stukjes van het woord: bijv. unverständlich = un (=ont…) + verständlich = on + begrijpelijk
  5. Spreek het woord in gedachten uit. 
    Soms “hoor” je dan dat het op het Nederlands lijkt. Bijvoorbeeld: het Duitse woord Flut spreek je uit als [floet], dat lijkt al veel op de betekenis: vloed.
  6. Doorlezen
    Een goed woordenboek geeft voorbeeldzinnen en een lijstje van alle betekenissen die een woord kan hebben. Neem niet klakkeloos de eerste betekenis over, maar ga na of de gevonden betekenis ook past bij wat je gelezen hebt!
  7. Afkortingen
    Elk woordenboek werkt met afkortingen. Bijv. “mil.” betekent dat het woord in militair taalgebruik gebruikt wordt. Lees niet  over die afkortingen heen, want dan ontgaat je een belangrijk deel van de betekenis.
  8. Samenstellingen 
    Hele lange woorden vind je niet in het woordenboek. Bijvoorbeeld: Sommerferien. Je moet de woorden in stukjes opknippen en de vertaling van die stukjes opzoeken. Opzoeken: Sommer en Ferien
  9. Werkwoordsvormen
    In het woordenboek staan alleen de infinitieven van werkwoorden. Je kunt dus niet zomaar opzoeken: geholfen of hilft. Dan moet je weten dat het bij helfen hoort. Dat staat er wel in. Achterin vind je een lijst met sterke werkwoorden en hun vormen in de verleden tijd en het voltooid deelwoord.
  10. Meervoud
    In het woordenboek Duits-Nederlands staat alleen het enkelvoud van een woord. Je kunt dus niet Schlösser terugvinden, maar wel Schloss.