Het ontstaan van het tweede rijk

Na de val van Napoleon lijkt het er even op dat de adel zijn macht zal verliezen. Maar de min of meer revolutionaire krachten en de nationale beweging blijken niet sterk genoeg om “van onderen” tot een verenigd, vrij en democratisch Duitsland te komen. De adellijke grootgrondbezitters moeten wat concessies doen, maar hebben nog steeds de touwtjes in handen. In plaats daarvan ontstaat het tweede Duitse keizerrijk “van boven af”, onder leiding van Pruisen. Maar eerst moest besloten hoe het verder moest “na Napoleon”.

De overwinnaars uit de bevrijdingsoorlogen tegen Napoleon kwamen in 1814 en 1815 in Wenen bijeen. Tijdens het congres van Wenen besloten de Europese vorsten een nieuwe indeling van de diverse landen en hun grenzen. Doelstelling was een nieuw Europees machtsevenwicht en het voorkomen van revoluties.

De droom van velen, dat er nu eindelijk een vrij, verenigd Duitsland zou ontstaan, bleef echter een droom. In plaats van het oude rijk ontstond onder voorzitterschap van de Oostenrijkse keizer en diens kanselier Metternich de Deutscher Bund. Dit was een los samenwerkingsverband van 37 zelfstandige Duitse staten, dat alle nationale bewegingen en liberale vrijheidsbewegingen de kop indrukte. Een periode van “restauratie” brak aan. De pers werd (nog steeds) gecensureerd, de universiteiten gecontroleerd en politieke bewegingen verboden of beperkt. Er werd weliswaar een Bondsdag in Frankfurt opgericht met afgevaardigden, maar Pruisen en Oostenrijk maakten feitelijk samen de dienst uit in de Duitse bond.

De nationale beweging

Optocht van leden van de nationale beweging ter herdenking van de overwinning op Napoleon., naar de burcht Wartburg. Er werden ook symbolisch boeken verbrand die met de adel te maken hadden. Het hielp alleen niets: de adel kwam weer stevig in het zadel.

Eind 18e, begin 19e eeuw brak het nationale bewustzijn in brede kringen door. De ideeën van de aanhangers van nationale beweging bleven soms vaag. Terugkerende elementen zijn: Duitsland wordt opgevat als een culturele eenheid, als gemeenschappelijk lot van het Duits volk, en – naar Frans voorbeeld (patriottisme) – als een politieke eenheid.

Allerlei belangrijke personen pleitten voor nationale eenheid, soms zeer fanatiek. Zo meende de schrijver Ernst Moritz Arndt: “een volk te zijn, is de religie van onze tijd“. Gelijktijdig met de nationale beweging waren er allerlei vrijheidsbewegingen actief, die o.a. voor een eerlijke wetgeving en justitie, menings-, verenigings- en persvrijheid vochten.

Industrialisatie

Rond deze tijd begon de modernisering en industrialisering in Duitsland op gang te komen. De eerste spoorwegen werden aangelegd, grote fabrieken ontstonden, steden groeiden als kool. In 1834 werd de Deutscher Zollverein (“tolvereniging”) opgericht, zodat de handel tussen de Duitse staten onderling eenvoudiger werd. Door de industrialisatie ontstond een grote groep fabrieksarbeiders, die onder slechte omstandigheden moesten werken.

Fabrieken met rokende schoorstenen waren HET symbool voor vernieuwing en werk. Hier de stoomlocomotief fabriek van Borsig in Berlijn.

Door de snelle toename van de bevolking ontstond er een overschot aan arbeidskrachten, waardoor de lonen daalden en de armoede drastisch toenam. Sociale voorzieningen bestonden nog vrijwel niet. In 1844 kwamen de wevers in Silezië in opstand tegen hun ellendige levensomstandigheden. Het Pruisische leger sloeg de opstand hardhandig neer.

Revolutionaire bewegingen 1830-1848

De Franse juli-revolutie van 1830 gaf de Duitse nationale bewegingen en vrijheidsbewegingen nieuwe moed. Diverse Duitse staten moesten toestaan dat er wetgeving kwam die burgers een bescheiden invloed gaf. In 1848 grepen in Frankrijk opnieuw revolutionaire bewegingen hun kans.

Ook in vrijwel alle Duitse staten moesten de heersers nu concessies doen aan de opstandige burgers. In Berlijn gingen betogers de barricaden op en vielen er doden. De Pruisische vorst Friedrich Wilhelm IV. werd gedwongen zijn medeleven voor de gestorven revolutionairen te betuigen. Hij zegde toe, dat Pruisen in Duitsland op zal gaan. Maar toen de opstand eenmaal was neergeslagen wilde hij hier opeens niets meer van weten. In andere delen van Duitsland eisten radicalen een democratische republiek, weer anderen overhandigden de vorsten petities, waarin zij om meer invloed en nationale eenheid vroegen.

Eerste nationale parlement

De Paulskirche in Frankfurt. In 1848 vergaderde hier het eerste nationale Duitse parlement. Het is het symbool geworden voor het prille begin van de democratie in Duitsland.

In 1848 deden een aantal liberale intellectuelen een poging om een eenheidsstaat op democratische grondslag te stichten. In de Paulskirche in Frankfurt kwam het eerste nationale parlement, de Nationalversammlung, bijeen. De liberalen vormden de grootste groep onder de afgevaardigden. Zij streefden naar een constitutionele monarchie met een beperkt kiesrecht. De 586 parlementsleden legden o.a. de grondrechten van de burgers vast. Er werd ook aan wetgeving gewerkt die compromis moest vormen tussen de tradities van de vele kleine autonome staten en de toekomst (algemeen kiesrecht, volksvertegenwoordiging).

De vraag hoe dat nationale Duitsland er uit zou moeten zien leidde tot grote verdeeldheid. Sommigen wilden een federale staat samen met Oostenrijk (de “Großdeutsche Lösung”); anderen een nationale staat onder leiding van Pruisen (de “Kleindeutsche Lösung”). Uiteindelijk koos men voor de “kleindeutsche Lösung” en bood het parlement aan de Pruisische koning Friedrich Wilhelm IV. de (erfelijke) Duitse keizerskroon aan. De koning weigerde. Hij wilde niet de keizerskroon ontvangen als gevolg van een revolutie.

Het parlement, door critici spottend het “professorenparlement” genoemd, werd niet gesteund door de machthebbers in de Duitse staten. Nadat een aantal volksopstanden in de kiem gesmoord werden, slaagden zij er juist in hun macht te behouden en de hervormingen weer ongedaan te maken. In 1850 werd de Duitse Bond nieuw leven ingeblazen. De “revolutie” was weer terug bij af.

Bismarck en de eenwording van Duitsland in 1871

Otto van Bismarck was tientallen jaren minister-president van Pruisen. Hij wordt als de architect van het tweede Duitse keizerrijk gezien.

Pruisen ontwikkelde zich vanaf ca. 1850 economisch (o.a. door de zware industrie) tot de machtigste staat in Duitsland. Maar de Pruisische ministerpresident Otto von Bismarck wist de liberale burgers, ondanks hun toenemende economische macht en invloed, grotendeels buiten spel te houden.

In het Pruisische parlement trotseerde hij in 1862 de liberale Fortschrittspartei, toen deze een beslissing over uitgaven voor het leger tegen wilde houden. Hij regeerde zelfs zonder de instemming voor de staatsuitgaven, die hij volgens de grondwet van het parlement moest hebben. De partij durfde niet verder te gaan dan luidkeelse protesten in het parlement.

De “vuurvreter” Bismarck gebruikte zijn macht in Pruisen, om ook binnen Duitsland zijn invloed uit te oefenen. Ook hij streefde naar een nationale eenheid, maar dan “van boven af”, dus niet gedragen door democratische of liberale eenheidsbewegingen, die de macht van de adellijke grootgrondbezitters zouden aantasten.

In de Duits-Deense oorlog (1864) vochten Oostenrijk en Pruisen nog zij aan zij in een conflict met Denemarken. Het doel, de inlijving van Schleswig, Holstein en Lauenburg bij de Duitse bond, werd bereikt. Maar Bismarck was ervan overtuigd dat Oostenrijk en Pruisen nooit lang bijeen zouden kunnen blijven in de Deutscher Bund. Daarom streefde hij naar een Duitsland onder Pruisische leiding. Na onenigheid met Oostenrijk over het bestuur van de samen veroverde Deense gebieden vond hij dat Oostenrijk via een militaire confrontatie uit de Deutscher Bund gezet moest worden. In de Pruisisch-Oostenrijkse oorlog (1866) versloeg Pruisen Oostenrijk.

De Duitse Bond werd opgeheven, in haar plaats kwam de Norddeutscher Bund, die alle staten ten noord van de rivier de Main omvatte. Dit alles onder leiding van Pruisen. Oostenrijk had nu geen bemoeienis meer met de ontwikkelingen in Duitsland. De Zuidduitse staten betrok Bismarck door handelsverdragen steeds meer bij de Norddeutsche Bund.

Pruisen werd nu zo machtig dat Frankrijk niet langer wil toekijken. In de Frans-Duitse oorlog (1870/1871) streden de Norddeutscher Bund en de formeel onafhankelijke zuid-Duitse staten aan Pruisische zijde. De Frans-Duitse oorlog was een bewuste confrontatie van Bismarck, mede bedoeld om de nu bedreigde zuid-Duitse staten in de armen van de Norddeutscher Bund te drijven, wat ook lukte. Mede door de overwinningsroes van 1870/1871 stond niets de oprichting van een verenigd Duits rijk meer in de weg. Na de Franse nederlaag kon Bismarcks wens werkelijkheid worden. De Norddeutscher Bund ging op in een nieuw keizerrijk. De zuidelijke staten sloten zich hierbij aan. Het op Frankrijk veroverde Elzas-Lotharingen werd ingelijfd, Frankrijk moest een groot bedrag aan herstelbetalingen betalen. In 1871 werd in de beroemde Spiegelzaal van Versailles werd het nieuwe Duitse Keizerrijk geproclameerd en de Pruisische koning tot keizer daarvan uitgeroepen.


De Noord-Duitse bond en het latere keizerrijk (vanaf 1871). Klik op de kaart voor een grote versie.

Het keizerrijk tijdens Bismarck

De Duitse eenheid kwam niet door de vrije wil van het volk tot stand, maar van bovenaf. Het was dan ook wat Bismarck en zijn bondgenoten betrof zeker niet de bedoeling dat het volk meer inspraak en invloed zou krijgen. Democratie vond Bismarck eigenlijk maar niets. Het kiesrecht in de parlementen van de diverse Duitse staten was meestal het klassenkiesrecht, dat aan het inkomen gebonden was, waardoor alleen rijkere mensen mochten stemmen. In sommige staten maakte nog steeds uitsluitend de adel de dienst uit. Hoewel Duitsland inmiddels een industrienatie geworden was bleef de macht in handen van de adel en het officierskorps in het leger, dat voor het grootste deel uit adel bestond.

Binnen het nieuwe keizerrijk, dat als bondsstaat uit vier koninkrijken, zes groothertogdommen, vijf hertogdommen, zeven vorstendommen en drie vrije steden bestond, was Pruisen de allesoverheersende factor. De wetgeving was afgeleid van die van de Norddeutscher Bund. Het nationale parlement, de Rijksdag, werd naar algemeen en gelijk kiesrecht door mannen vanaf 25 jaar gekozen. De Bondsraad bestond uit vertegenwoordigers van de vorstendommen. In de Bondsraad beschikte Pruisen over een vetorecht. Bovendien vormde het met 17 van de 58 afgevaardigden de grootste groep.

Het duurde vele jaren voor het Duitse parlement, de Rijksdag, een eigen gebouw kreeg in de hoofdstad Berlijn. Het is nu opnieuw het parlementsgebouw.

De Rijksdag stemde over de wetsvoorstellen van de regering en over de begroting, maar kon niet de rijkskanselier of de regering wegsturen. De rijkskanselier werd benoemd door de keizer en was alleen aan hem verantwoording schuldig. De regeringsleden werden door de rijkskanselier benoemd en waren geen verantwoordiging schuldig aan het parlement maar aan de rijkskanselier. De keizer zelf was behalve staatshoofd ook opperbevelhebber van het leger. De Bondsraad werkte mee aan de wetgeving.

19 jaar lang regeerde Bismarck als Rijkskanselier. De keizer – die liever koning van Pruisen was gebleven – gaf hem feitelijk de vrije hand. Bismarck wist dat Frankrijk het verlies van Elzas-Lotharingen niet kon vergeven en Duitsland vijandelijk gezind zou blijven. Hij sloot met succes allerlei vredes- en niet-aanvalsverdragen om de positie van het jonge Duitse keizerrijk in Europa te stabiliseren en nieuwe conflicten en oorlogen te vermijden.

Maar in zijn binnenlandse politiek stuitte Bismarck telkens weer op verzet. Van democratische bewegingen en oppositie in de Rijksdag moest hij niets hebben. Onder zijn belangrijkste “Rijksvijanden” telde hij de linker vleugel van de liberale burgerij en de arbeidersbeweging. Voor de werkelijke economische en maatschappelijke problemen van de snel groeiende industriestaat Duitsland had Bismarck als conservatieve vertegenwoordiger van de landadel geen oog.

Na aanslagen op de keizer dwong hij door middel van het Sozialistengesetz (de socialistenwet) de opkomende sociaal-democraten vanaf 1878 twaalf jaar lang tot een vrijwel ondergronds bestaan. Toch groeide hun aantal afgevaardigden sterk in de verkiezingen. Ook lukte het hem niet om de arbeidersbeweging de wind uit de zeilen te nemen door sociale wetgeving, zoals de ziektekostenverzekering, de ongevallen-, de ouderdoms- en invalidenverzekering enz. die hij invoerde. De Duitse werknemers hielden er de modernste sociale wetgeving van Europa aan over, maar kozen van verkiezing tot verkiezing meer voor de sociaal-democratische SPD, de sociaal democratische partij.

Verder was Bismarck een tegenstander van het katholicisme, wat tot de zogenaamde Kulturkampf leidde in de vorm van allerlei onderdrukkende maatregelen voor katholieken. De katholieken waren in zijn ogen – anders dan de protestantse Pruisen – immers “slaaf van Rome” en daarom in zijn ogen onbetrouwbare landgenoten.

Lees hier hoe het verder ging met de geschiedenis van Duitsland