Republiek van Weimar

De tijd tussen de capitulatie van de Duitse troepen in de Eerste Wereldoorlog en de machtsovername door de nationaal-socialisten onder leiding van Adolf Hitler was een tijd van maatschappelijke tegenstellingen en onrust en daarnaast van economische tegenspoed. De eerste jaren wordt de nieuwe republiek bedreigd door radicale groepen in de maatschappij. Van 1924 tot 1929 is er een periode van stabilisering. In 1929 zorgt de economische wereldcrisis voor grote problemen. De ontevredenheid bij een groot deel van de bevolking blijkt een ideale voedingsbodem te zijn voor de extreem rechtse partij van Adolf Hitler.

Verkiezingen

De eerste Rijkspresident van de nieuwe republiek, de sociaaldemocraat Friedrich Ebert © Bundesarchiv

De sociaaldemocraten onder leiding van Friedrich Ebert slaagden er met veel moeite en met twijfelfachtige steun van het leger in, een burgeroorlog te voorkomen. Uiteindelijk gingen de strijdende partijen accoord met het voorstel voor nieuwe verkiezingen en een nieuwe grondwet voor een republiek. In januari 1919 vonden de eerste nationale verkiezingen voor de nieuwe republiek plaats. De sociaal-democratische SPD en het Zentrum (christendemocraten) kregen de meeste stemmen. In Weimar – in Berlijn was het te onrustig – kwam de vergadering bijeen, die een democratische grondwet voor de nieuwe republiek op zou stellen. De sociaal-democraat Friedrich Ebert werd door het parlement tot rijkspresident gekozen. Philipp Scheidemann werd de eerste kanselier (minister-president) van een regering bestaande uit SPD, Zentrum en DDP, de Deutsche Demokratische Partei.

Tijdens de communistische Spartakus-opstand in Berlijn (ook in januari 1919) riep de regering de hulp in van het leger. De vrijkorpsen –  een soort bewapende ordedienst uit burgers en (ex-)militairen sloegen de opstand bloedig neer en vermoordden ook de Spartakusleiders Rosa Lusemburg en Karl Liebknecht. Het leger beschermde de republiek, maar was zelf allesbehalve democratisch gezind.

Volgens de nieuwe grondwet was Duitsland een parlementaire democratie met als staatsvorm een republiek. Aan het hoofd stond een door het volk gekozen rijkspresident. Het parlement bestond uit de Rijksdag (door het volk gekozen) en de Rijksraad (door vertegenwoordigers van de provincies gekozen). Voor het eerst mochten ook vrouwen stemmen.

De Rijksdag beschikte – anders dan tijdens het keizerrijk – over werkelijke macht: het keurde wetsvoorstellen goed en kon de regering ten val brengen. De Rijkspresident benoemde de Rijkskanselier. Ook was hij opperbevelhebber van het leger en kon hij de Rijksdag ontbinden. In noodgevallen kon de Rijkspresident door middel van een noodverordening grotendeels onafhankelijk van het parlement regeren. Later zou blijken dat dit een risicopunt van de grondwet was.

Vrede van Versailles

In Versailles, de Franse plaats waar in 1871 het Duitse keizerrijk trots uitgeroepen werd, werden in juni 1919 de vredesvoorwaarden getekend. Die hielden o.a. in:

  • Duitsland moest afstand doen van zijn koloniën en van o.a. Elzas-Lotharingen en gebieden in het Oosten van het land.
  • In een aantal andere gebieden vonden volksraadplegingen plaats. De bevolking kiest bij welk land men wilde behoren.
  • Het Saargebied – grenzend aan Frankrijk – werd voor 15 jaar onder gezag van de Volkerenbond geplaatst. De kolenmijnen daar werden Frans bezit.
  • Het leger werd sterk verkleind (100.000 man), voor een groot deel ontwapend en gecontroleerd door geallieerde commissies.
  • Duitsland moest de komende 42 jaar 269 miljard Goldmark aan herstelbetalingen doen. Daarnaast moesten er allerlei goederen en producten geleverd worden.

Tot verbijstering van het Duitse publiek werd Duitsland als hoofdschuldige van de oorlog gezien. Gezien de verplichtingen spraken veel mensen over een vernederende, onacceptabele “dictaatvrede”; een afgedwongen, onredelijk en onrealistisch akkoord. Maar de regering had geen keus en moest ondertekenen, anders bezetten geallieerde troepen het land.

Links tegen rechts – onrust

De nieuwe republiek kreeg meteen te maken met felle reacties van zowel links als rechts in de maatschappij. Socialisten eisten veel meer invloed door het volk of zelfs een communistische revolutie. Conservatieve en rechts-nationale krachten (vooral ook binnen het leger) beschouwden de nieuwe republiek als een creatie van dezelfde sociaal-democratische “landverraders” die ook de onderhandelingen over de Duitse overgave gevoerd hadden. Beide kampen stonden lijnrecht tegenover elkaar. Stakingen, rellen, politieke moorden en coup-pogingen (o.a. van Adolf Hitler in 1923) zijn het gevolg. Ook probeerden bepaalde delen van het land zich onafhankelijk te verklaren. De republiek werd door de felle strijd van extremisten ondermijnd en kon niet op brede steun binnen de bevolking rekenen. Dit weerspiegelde zich ook binnen de regering en het parlement. Telkens weer viel een nieuwe regering, soms al na korte tijd, omdat het wederzijdse wantrouwen en de tegenstellingen te groot bleken te zijn.

Buitenlandse politiek

Minister van buitenlandse zaken Gustav Stresemann bracht rust en stabiliteit in de verhoudingen met andere landen terug.

Minister van buitenlandse zaken Gustav Stresemann streefde ernaar door onderhandelingen en verdragen Duitsland uit de politieke isolatie in Europa te leiden. Daarnaast streefde hij naar een herziening van de beslissing over het afstaan van de Duitse gebieden in het oosten. In 1922 kwamen Rusland en Duitsland tot het verdrag van Rapallo. Duitsland en Rusland gingen economisch nauwer samenwerken. Daarnaast wilde het Duitse leger graag legerofficieren in Rusland laten opleiden (in Duitsland was dit verboden volgens het verdrag van Versailles). Tijdens de conferentie van Locarno (1925) garandeerde Duitsland de westelijke grenzen en werden er vergelijkbare verdragen met België, Frankrijk, Polen en Tsjechoslowakije afgesloten. Frankrijk ontruimde het bezette Roergebied. In 1926 werd een neutraliteitsverdrag tussen Rusland en Duitsland getekend en werd Duitsland lid van de Volkerenbond, de voorganger van de huidige Verenigde Naties. In 1928 ondertekende Duitsland het Briand-Kellog verdrag. De ondertekenaars (15 landen, later in totaal 54) verklaarden conflicten tussen staten uitsluitend zonder oorlogvoering op te lossen.

Economie

Door voortdurende onderhandelingen probeerde de regering de voorwaarden van Versailles te verzachten. Vooral de hoogte van de herstelbetalingen stelde het land voor grote problemen. In 1921 werd het te betalen bedrag uiteindelijk verlaagd naar 132 miljard Goudmark. Maar omdat Duitsland achterbleef met kolen- en houtleveringen bezetten Franse en Belgische troepen in 1923 het Ruhrgebied. [zie afbeelding]

Dit alles vond plaats tegen de achtergrond van een enorme inflatie, die vooral begin jaren twintig toesloeg. Een Dollar was in 1923 intussen 4,2 biljoen Mark waard. Mensen moesten letterlijk met zakken vol vrijwel waardeloze bankbiljetten een brood betalen. In 1923 slaagde de regering er eindelijk in, de inflatie enigszins onder controle te krijgen.

Bankbiljet van 50 miljoen Mark. De inflatie ging zo snel dat de drukkerij het nauwelijks kon bijhouden en er soms met de hand extra nullen achter geschreven werden.

Korte tijd van ontspanning: de zogenaamde “Goldener Zwangziger Jahre”

In 1924 kwam de economie en het land in wat rustiger vaarwater. In het Dawes-plan (1924) en het Young-Plan (1930) werden verdere verlichtende maatregelen met betrekking tot de vredesvoorwaarden afgesproken. In 1932, tijdens de conferentie in Lausanne, werd het probleem definitief opgelost. Een laatste bedrag van 3 miljard Reichsmark moest nog betaald worden. Mede door investeringen uit het buitenland (vooral vanuit de Verenigde Staten) bloeide de economie op. Er is zelfs sprake van “die Goldenen Zwanziger Jahre“, maar dat gold eigenlijk alleen voor een kleine bovenlaag in de maatschappij die zich – ten koste van anderen – enorm wist te verrijken. De kunsten en het entertainment gingen die tijd helemaal los. Wat door oorlogstijd en tijdens het keizerrijk niet mogelijk was of onderdrukt werd, bloeide nu op. Het was de tijd van de kunststroming Bauhaus en het van Nieuwe Bouwen

De experimentele Weißenhofsiedlung (Siedlung betekent wijk) verscheen in 1927 aan de rand van Stuttgart. Het waren arbeiderswoningen die braken met alles wat gebruikelijk was. Het straalde een visioen van een nieuw leven uit, met veel licht, lucht, terrassen, balkons en glas, nieuwe, industriële materialen zoals buizenmeubelen en staal en een hypermoderne keuken. Alle grote namen in de architectuur van het Nieuwe Bouwen lieten er zien wat ze konden. Het schokte de wereld toen. Nog steeds oogt het modern.

Crisisjaren

In 1929 stortte in New York de beurs in, wat wereldwijd tot een economische crisis leidde. Ook voor de Duitse economie waren de gevolgen rampzalig. Buitenlandse investeerders trokken hun kapitaal terug. Fabrieken moesten sluiten, massale werkloosheid, inflatie en grote armoede waren het gevolg. De onoverbrugbare politieke en maatschappelijke tegenstellingen uit de beginjaren van de republiek doken weer op. Welke regering ook regeerde: Telkens weer bleek zij niet op een betrouwbare meerderheid voor besluiten vanuit het onderling verdeelde parlement te kunnen rekenen. Steeds vaker moesten er noodverordeningen van de Rijkspresident aan te pas komen om überhaupt nog te kunnen regeren. Het begrip “democratie” betekende inmiddels voor veel mensen oeverloze ruzies en stilstand, terwijl grote bevolkingsgroepen in armoede leefden.

In 1930 benoemde Rijkspresident von Hindenburg – een voormalige generaal, die de inmiddels overleden Friedrich Ebert opgevolgd had – Heinrich Brüning (van de gematigde Zentrum-partij) tot Rijkskanselier, zonder dat Brüning over een meerderheid in het parlement kon beschikken. Toen bleek dat het parlement Brünings bezuinigingsplannen afkeurde, ontbond von Hindenburg het parlement. Nieuwe verkiezingen volgden. Brüning hoopte, dat hij daarin meer steun zal krijgen, maar het tegendeel was het geval. Radicale groeperingen als de communistische KPD (van zetels) en de nationaal-socialistische NSDAP (van 12 naar 107 zetels) van Adolf Hitler profiteerden van de ontevredenheid binnen de bevolking. De elkaar nu snel opvolgende rijkskanseliers (na Brüning volgden nog von Papen, en Schleicher) konden alleen nog met noodverordeningen regeren. De roep om een boven alle partijen staande regering werd steeds luider.

De opkomst van Hitler

Adolf Hitler in 1933. Niemand kon op dat moment vermoeden dat hij aan de basis stond van de ondergang van Duitsland.

Radicale partijen maakten gebruik van de van algehele nood en werkloosheid onder bevolking om stemmen en invloed te winnen. In de Rijksdag kon alleen nog met steun van de Rijkspresident geregeerd worden, omdat er geen meerderheid meer was die met elkaar een coalitie wilde aangaan. In de korte tijd van de Republiek van Weimar had “demokratie” voor veel Duitsers de slechte naam van eeuwig met elkaar ruziënde partijen gekregen, die bovendien de economische crisis en de enorme werkloosheid niet wisten op te lossen.

Vanaf 1930 kon de radicale nationaal-socialistische Duitse arbeiderspartij partij (NSDAP) van Adolf Hitler op toenemende steun rekenen. De partij kenmerkte zich door een agressief nationalisme en antisemitisme en gebruikte een eigen “knokploeg”, de SA, om tegenstanders uit te schakelen. Adolf Hitler beloofde een einde te zullen maken aan de ellende in het land en af te rekenen met de “schandelijke vrede van Versailles”. In de verkiezingen van 1932 werd de NSDAP de sterkste partij in de Rijksdag. Op dat moment waren veel tegenstanders al vermoord of opgesloten in illegale gevangenissen.

Lees hier hoe het verder gaat met de geschiedenis van Duitsland